Eddy Weeda neemt ons mee terug in de tijd waarin floristen nog uitsluitend papieren bronnen tot hun beschikking hadden. Naast enkele streekflora’s zullen ook flora’s aan de orde komen die een groter gebied bestrijken zoals die van M. de Lobel en Arnica.
Verschillende genres streekflora’s uit de periode 1561 tot 1621 zullen de revue passeren: een medisch boek (Schouwen), een kruidboekje (Haarlem), een 'hofdicht' (Terneuzen) en een streekbeschrijving in Latijnse versvorm (het Gooi).
Vanaf ongeveer 1800 bestaan de flora’s weer meer uit verhalend proza, uitlopend op verslagen van botanische wandelingen.